De problemen beginnen zodra de afvoer van de Rijn onder de 1.100 m³/s zakt. Dan is er te weinig zoetwater om het zeewater uit de brede Nieuwe Waterweg te duwen. Iedere dag dringt de zouttong iets verder landinwaarts. Als eerste moet de inname van water uit de Nieuwe Maas bij Schiedam (Schiegemaal, Delfland) worden gestopt. Vervolgens verder op de Nieuwe Maas bij Rotterdam (Schiltsluis, Schieland). En als de lage rivierafvoer nog langer duurt, komt de zouttong ook tot voorbij de inlaatpunten aan de Hollandse IJssel bij Moordrecht (Snelle Sluis, Schieland) en Gouda (gemaal Pijnacker-Hordijk, Rijnland). Dan kunnen de Zuid-Hollandse waterschappen Delfland, Schieland en Rijnland nergens meer zoet rivierwater innemen. Terwijl juist bij lange warme droge perioden heel veel zoetwater nodig is om alleen al het water in de sloten op peil te houden!
Zoetwateraanvoer
Dit zijn de vijf belangrijkste inname-punten voor zoetwater in het centrale deel van Zuid-Holland (van oost naar west):
- Vanuit het Brielse Meer wordt zoetwater door een persleiding naar gemaal Westland gepompt. Hollandse Delta stelt max. 4 m³/s zoetwater beschikbaar voor Delfland (ca. 200 dagen per jaar). Dit inname-punt wordt niet bedreigd door de zouttong in de Nieuwe Waterweg, omdat de inlaat van het Brielse Meer aan het Haringvliet ligt.
- Vanuit de Nieuwe Maas wordt gemiddeld 4 m³/s zoetwater ingelaten via het Schiegemaal bij de Spuihaven in Schiedam – tenminste, zolang de zouttong niet tot aan Schiedam reikt.
- Bij gemaal Schilthuis in Rotterdam wordt zoetwater uit de Nieuwe Maas ingenomen voor de Rotte. Zolang de zouttong niet tot aan Rotterdam komt, kan aan de theoretische watervraag van 1,5 m³/s voor de Rotteboezem worden voldaan.
- Bij de Snelle Sluis kan max. 3,5 m³/s zoetwater uit de Hollandse IJssel worden ingelaten. Bij dreigende verzilting van de Hollandse IJssel voert het waterschap Schieland en Krimpenerwaard zoetwater aan vanuit de Lek.
- Door gemaal Pijnacker-Hordijk in Gouda kan max. 25 m³/s zoetwater worden ingenomen uit de Hollandse IJssel voor het Groene Hart rond Alphen aan de Rijn; tenminste zolang de zouttong Gouda nog niet heeft bereikt. Dit zoetwater wordt ook gebruikt om de Haarlemmermeerpolder door te spoelen tegen verzilting.
Alle inlaatpunten samen kunnen 38 m³/s zoetwater inlaten in het centrale deel van Zuid-Holland. Het meeste zoetwater wordt door Rijnland bij Gouda ingelaten: 25 m³/s. Dat is allemaal klein bier, vergeleken met de 700-800 m³/s zoetwater die ook bij zeer lage waterstanden op de Rijn en de Maas nog ongebruikt de Noordzee in loopt. Zo houdt Zuid-Holland dorst, terwijl het water gewoon voorbij stroomt.
Grotere problemen
Als gevolg van de klimaatverandering, met onder meer smeltende gletsjers als gevolg, zal de Rijn veranderen in een grillige regenrivier, met vaker dan vroeger langdurig lage zomerse waterstanden. Daardoor zal de zouttong vaker landinwaarts komen. De zouttong wordt ook nog versterkt door een hogere zeespiegel. Het KNMI houdt al rekening met een mogelijke stijging van de zeespiegel met 2-3 meter in 2100. Ook daarna blijft de zeespiegel trouwens stijgen, zelfs als de mondiale temperatuurstijging beperkt zou blijven tot 2 graden Celsius zoals afgesproken in het Verdrag van Parijs. Bovendien stijgt door de zeespiegelstijging ook de kweldruk van zout water onder de duinen door. In bijv. de Haarlemmermeer wordt het kwelwater dagelijks met zoetwater weggespoeld. Er is in de toekomst méér zoetwater nodig om de verzilting weg te spoelen. De grondgebonden teelten in het Westland, de Bollenstreek en rond Boskoop zijn afhankelijk van zoetwater met een zeer laag zoutgehalte. Ook voor de kwetsbare poldernatuur in het Groene Hart is verzilting niet goed.
Zoetwater KWA niet voldoende
Bij ernstige watertekorten wordt extra zoetwater vanuit de Waal via de Lek en het Amsterdam-Rijnkanaal gepompt – langs drie verschillende routes, die samenkomen in Alphen aan de Rijn. Deze Klimaatbestendige Wateraanvoer (KWA) is recent voor veel geld opgewaardeerd van 7 m³ per seconde naar 14 m³/s en dat moet in 2050 zelfs 21 m³/s worden. Het meeste KWA-water wordt gebruikt om de veenpolders in het Groene Hart nat te houden zodat de polderdijkjes niet uitdrogen, om extra bodemdaling in de polders tegen te gaan, en om de Haarlemmermeer door te spoelen tegen verzilting. Het KWA-water moet ook voldoende zoetwater garanderen voor de boomteelt, de tuinbouw en de bloembollen. Vanuit Rijnland wordt door gemaal Dolk bij het sluisje in Leidschendam ook KWA-water op de Vliet in Delfland gepompt. Veel is het niet: Delfland krijgt max. 1,8 m³/s KWA-water. En via Delfland stroomt er ook max. 1,1 m³/s KWA-water naar Schieland. Vergeleken met de reguliere zoetwateraanvoer van 38 m³/s is de huidige verbeterde KWA van 14 m³/s nog steeds structureel onvoldoende. Zelfs wanneer 21 m³/s KWA-water kan worden aangevoerd in 2050, is dat nog altijd minder dan de huidige reguliere inlaat bij Gouda van 25 m³/s. Als – door bijv. een technische storing – de aanvoer uit het Brielse meer wegvalt, zou de aanvoer naar Delfland uit de KWA zwaar onvoldoende zijn.
Zeesluis stopt zouttong
Om de zoetwateraanvoer naar Zuid-Holland klimaatbestendig te maken, is het veel effectiever om de zouttong in de Nieuwe Waterweg af te knijpen met een zeesluis. Deze vermindert de maatschappelijke overlast en financiële schade van langdurige warme droge perioden sterk. De Nieuwe Maas en de Hollandse IJssel blijven dan zoet, waardoor er genoeg zoet rivierwater beschikbaar blijft bij alle inlaatpunten, zelfs bij een lage afvoer van de Rijn. En de kleine inname-punten kunnen wellicht worden vergroot om de totale aanvoer van zoetwater substantieel boven de huidige 38 m³/s te brengen. Een zeesluis biedt ook een klimaatbestendige oplossing op regionale schaal. Zonder zeesluis loopt minimaal 700-800 m³/s zoetwater ongebruikt de Noordzee in. Door het afsluiten van de Nieuwe Waterweg stroomt dat zoete rivierwater via het Hollands Diep naar het Volkerak. Het Volkerak is al geschikt gemaakt als zoetwaterbekken voor West-Brabant en Zeeland. Het bufferen van zoetwater wordt met de voortschrijdende klimaatverandering alleen maar noodzakelijker.
Trekvissen
Bovendien heeft de aanleg van de zeesluis ook grote voordelen voor waterveiligheid en natuurherstel. Ten eerste biedt een zeesluis vrijwel volledige bescherming tegen overstromingen in Rotterdam en Dordrecht, terwijl de Maeslantkering bij Hoek van Holland een veel hogere faalkans heeft dan een zeesluis.
Ten tweede brengt de afvoer van rivierwater uit de Rijn en de Maas via het Hollands Diep weer stroming in de zeearmen Haringvliet en Oosterschelde, waardoor het natuurlijke brakke getijdensysteem terugkeert – nu bestaat de Oosterschelde voor vrijwel 100 procent uit zeewater. Beide zeearmen worden zo een vismigratierivier voor trekvissen. En de brede uitstromende zoetwaterpluim helpt de trekvissen hun weg te vinden! Door de verwachte zeespiegelstijging zal de Maeslantkering mogelijk vanaf 2050 al niet meer veilig genoeg zijn. Vanuit het belang van de zoetwatervoorziening voor Zuid-Holland zou het ook mooi zijn als de zeesluis in 2050 gereed is. Gezien de lange voorbereidingstijd van zulke grote infrastructurele projecten (20-30 jaar?), is het verstandig om nu al te starten met het verkennen van de verschillende opties voor ontwerp van de zeesluis en het reserveren van mogelijke locaties.
Hans Middendorp is waterdeskundige.